
Jurisprudentie
BJ5113
Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-08-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/617 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/617 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het gebruik van de veerpont leidt niet tot een onbillijk resultaat. Tegemoetkoming voor woon-werkverkeer. De Raad overweegt dat de korpsbeheerder overtuigend heeft uiteengezet dat er in de loop der jaren nieuwe versies van het programma Travelmanager zijn uitgebracht, soms onder een nieuwe naam. De Raad is met de korpsbeheerder van oordeel dat het daarbij steeds gaat om het programma Travelmanager dat volgens de Regeling voor de berekening van de tegemoetkoming moet worden gehanteerd. Voorts is voldoende aannemelijk dat de juiste (meest recente) versie van dit programma voor de medewerkers ter beschikking stond bij het P&O-loket als vermeld in artikel 9 van de Regeling.
Uitspraak
08/617 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2007, 06/1951 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de [politieregio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 29 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, advocaat te Woerden. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Lunteren, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Op 1 mei 2002 is bij de [politieregio] (hierna: politieregio) van kracht geworden de Regeling reiskosten woon-werkverkeer & dienstreizen (hierna: Regeling). Volgens artikel 1 en 3 van de Regeling ontvangt de medewerker met een enkele reisafstand van meer dan 10 kilometer een tegemoetkoming in de reiskosten van zijn woon-werkverkeer, welke wordt berekend naar het aantal kilometers volgens de snelste route tussen de postcode van het woonadres en de postcode van de plaats van tewerkstelling, te bepalen met het programma Travelmanager. Blijkens artikel 9 van de Regeling voert de medewerker bedoelde postcodes zelf op geautomatiseerde wijze in het P&O-loket in, waarna het programma met behulp van Travelmanager de tegemoetkoming berekent. In artikel 10 is bepaald dat als de toepassing van de Regeling in individuele gevallen leidt tot onbillijkheid van overwegende aard, door de manager Organisatie & Personeel een besluit wordt genomen.
1.2. Appellant is werkzaam als hoofdmedewerker recherche bij de politieregio. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor woon-werkverkeer naar de snelste route volgens het programma Travelmanager (13 kilometer). Bij brief van 1 september 2002 heeft hij verzocht om aanpassing van deze tegemoetkoming. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij bij genoemde route gebruik moet maken van een veerpont (route 1). Naar hij heeft gesteld, is dit in de praktijk niet de snelste route. Een andere route naar en van zijn plaats van tewerkstelling (ongeveer 30 kilometer lang) is vaak sneller (route 2).
1.3. Bij besluit van 17 januari 2003 is dit verzoek, dat is opgevat als een beroep op de hardheidsclausule van artikel 10 van de Regeling, afgewezen. Bij besluit van 21 september 2004 heeft de korpsbeheerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 januari 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2005 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep van appellant tegen het besluit van 21 september 2004 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de korpsbeheerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daartoe is overwogen dat, ook al sluit de Regeling een vergoeding voor de kosten van een veerpont uit, het feit dat appellant bij route 1 gebruik moet maken van zo’n pont - waardoor de reisduur wordt verlengd - betekent dat de berekening van de tegemoetkoming aan de hand van deze route tot een onbillijk resultaat kan leiden. Aangezien de korpsbeheerder dit niet in zijn beoordeling heeft betrokken, ontbeert zijn besluit een deugdelijke motivering.
1.4. Bij het thans bestreden besluit van 23 maart 2006 heeft de korpsbeheerder uitvoering gegeven aan voormelde uitspraak van de rechtbank. In dit verband is in dit besluit opgemerkt dat uit van het desbetreffende veerbedrijf verkregen informatie volgt dat in geval appellant bij aankomst de veerpont net mist, de gemiddelde wachttijd voor de (volgende) pont ongeveer tien minuten bedraagt. Bij extreme drukte wordt een tweede pont ingezet. Gelet hierop heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de veerpont in dit geval niet tot een onbillijk resultaat leidt. Het bezwaar van appellant is daarom weer ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad is van oordeel dat de korpsbeheerder op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat in dit geval niet kan worden gesproken van een onbillijkheid van overwegende aard die tot toepassing van artikel 10 van de Regeling zou behoren te leiden. Aannemelijk is geworden dat de wachttijd voor de veerpont in het algemeen (vrij) beperkt is zodat niet kan worden gezegd dat het alleszins voor de hand ligt dat appellant in plaats van route 1 route 2 volgt om op zijn werk, en later weer thuis, te komen. Overigens is ook niet gebleken dat appellant dit daadwerkelijk doet, behalve als hij in verband met zijn werktijden geen gebruik van de pont kan maken; dit laatste doet zich echter maar één keer in de vijf weken voor.
3.2. Wat de stelling van appellant betreft dat hij ongelijk is behandeld aan zijn collega E die in dezelfde plaats woont als appellant en een tegemoetkoming heeft voor een reisafstand van 39 kilometer waarvan de route grotendeels samenvalt met route 2, merkt de Raad op dat de postcodes van het woonadres én van de plaats van tewerkstelling van deze collega andere zijn dan die van appellant. Dit kan, naar de korpsbeheerder terecht heeft gesteld, verklaren waarom via Travelmanager voor die collega een hogere tegemoetkoming aan de hand van een andere route is berekend dan die voor appellant; dit spreekt te meer nu bedoelde route voor woon-werkverkeer van die collega vele kilometers langer is dan die van de door appellant als alternatief te gebruiken route 2. De stelling van appellant dat Travelmanager voor deze collega een reisafstand aangeeft van 18 kilometer kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Naar de korpsbeheerder in dit verband onweersproken heeft gesteld bestonden er tegelijkertijd een programma van Travelmanager voor de berekening van een daadwerkelijk te berijden route en een programma van Travelmanager voor de berekening van (een tegemoetkoming in) reiskosten. Niet gebleken is dat appellant dit laatste programma heeft gebruikt.
3.3. Gezien hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht overweegt de Raad dat de korpsbeheerder overtuigend heeft uiteengezet dat er in de loop der jaren nieuwe versies van het programma Travelmanager zijn uitgebracht, soms onder een nieuwe naam. De Raad is met de korpsbeheerder van oordeel dat het daarbij steeds gaat om het programma Travelmanager dat volgens de Regeling voor de berekening van de tegemoetkoming moet worden gehanteerd. Voorts is voldoende aannemelijk dat de juiste (meest recente) versie van dit programma voor de medewerkers ter beschikking stond bij het P&O-loket als vermeld in artikel 9 van de Regeling.
3.4. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) I. Mos.
HD